
Walhalla & Waterloo
-Batanta, West-Papoea-
16 april 1865 - Des morgens zeer duizelig, en door het pakken geheel afgemat. De vogels in de groote kist gelegd, en kapok doen gereed maken. Des avonds volkomen duizelig; ik kan nauwelijks iets onderscheiden. Pols steeds 114-120.
Ossenhaas met asperges."
Ossenhaas met asperges; wat zoekt een tot Nederlander genaturaliseerde Duitser in Papoea-Nieuw-Guinea? In een land, amper in kaart gebracht en waar de natuur zoveel barrières opwerpt? Tijdgenoot en Brits natuuronderzoeker Alfred Russel Wallace licht een tipje van de sluier op als hij op 6 februari 1861 naar het thuisfront schrijft: "De Nederlanders hebben een verzamelaar van het Leids Museum gestuurd. Hij kan (met vier jagers in permanente dienst) veel meer dan ik ooit zou kunnen doen.” Ondanks de hete adem van de Hollanders stelt hij het thuisfront gerust met een opgeruimd: "I think I have got the cream of it all!" Zijn brief is illustratief voor de strijd waarin Europese koloniale machten op dat moment zijn verwikkeld. Wie als eerste nieuwe gebieden ontdekt, ontdekt nieuwe diersoorten. Nieuwe diersoorten betekenen kennis, en kennis is macht! In die wetenschap, en vooral met de opdracht de Britse wetenschapper voor te blijven, vertrekt Bernstein van het Molukse Ternate naar Papoea-Nieuw-Guinea, onwetend dat zijn gedroomde Walhalla tevens zijn Waterloo zal worden.
Het is 18 oktober 1864. De prauwen zijn "goed gekalfaat" opgeleverd en de laatste "toebereidselen" getroffen. Medicijnen, instrumenten, matrozen, jagers, voedsel, kleding en geweren: de met 'rusteloozen ijver' behepte Bernstein laat weinig ruimte voor toeval. Toch kan hij het lot niet volledig naar zijn hand zetten. Als het gezelschap goed en wel een week onderweg is, zijn zes van zijn matrozen‚ afkerig van het voor hen ongewone zeeleven’ en deserteren. Ook de door een districtshoofd (Sengadji) aangewezen vervangers "hadden zich uit de voeten gemaakt en waren het bosch ingevlucht." De opvarenden die blijven, kennen zo hun eigen problemen: „Een van mijne matrozen was, des nachts bij het visschen, door eene rog in den voet gestoken, dat hem zoodanig pijn veroorzaakte dat de man door zijn luid brullen iedereen wakker maakte.” Brullend personeel is niet het enige wat Berstein deze expeditie op de proef stelt. Vooral de moessonbuien en de van insecten vergeven rimboe trekken een zware wissel trekken op het gestel van de jonge wetenschapper. Het is 15 december 1864 als hij voor het eerst melding maakt zich "niet recht wel te voelen." Bernstein is dan al in Sorong Nieuw Guinea, het land van zijn zo begeerde paradijsvogels.
Paradijsvogels of 'the cream of it all', zoals Wallace eerder schreef De welhaast mythische vogels die volgens Molukse overlevering naar de zon vlogen en "na van dezen den gloed van hunnen verderenpracht ontvangen te hebben" dood ter aarde vielen. Maar Bernstein weet maar al te goed dat de zonnevogels in deze godvergeten jungle niet voor het oprapen liggen. Zonder goede gids is zoeken zinloos. En voor het eerst in zijn dagboek zien we een duister kantje van Bernstein als hij zich tot de Sengadji wendt: "Ik liet de man man mededeelen dat ik niet van Sorong zoude vertrekken zonder de verlangde Paradijsvogels, en dat ik, als ook deze tocht vruchteloos bleef, hem even als ook den anderen Sengadji zoude gevangen zetten en laten uithongeren, totdat hij mij vertrouwbare berichten zoude hebben gegeven omtrent de werkelijke verblijfplaats van de Paradisea.”
Bernstein is geprikkeld, zoveel is duidelijk. Enerzijds door het districtshoofd die hij ervan verdenkt meer moeilijkheden te maken dan eigenlijk nodig is en anderzijds door zijn sluimerende ziekte die steeds vaker de kop opsteekt. Toch lukt het hem op Sorong een gedeelte van de heilige graal te vangen, te schieten of te kopen. Zo brengen zijn jagers hem enkele konings- en geelkraagparadijsvogels en koopt hij van de papoeas een twaalfdradenparadijshop en een prachtparadijsvogel. Deze laatste voor een sarung, een wit stuk katoen en vijf messen. De dieren worden gedroogd, geprepareerd en in kisten gestapeld om te worden verscheept naar het Leids Museum in Nederland.
Op het personele vlak gaat het Bernstein allerminst voor de wind. Opnieuw zijn vier matrozen weggelopen en hij verdenkt een Imam en de Sengandji van medeplichtigheid. De getergde wetenschapper bindt beide mannen vast op een van zijn prauwen, net zolang tot zijn matrozen weer boven water komen. De gijzeling mist zijn uitwerking niet. Enkele uren later wacht hem een hondertal tot de tanden bewapende Alfoeren, vastberaden "mij te vermoorden en mijne goederen te roven." Bernstein voelt zich zonder zijn uitgezwermde jagers weerloos. Toch lukt het hem een éénponder "zoodanig te richten dat de kogel door het kreupelhout vloog waarin de wilden hunne gongs hebben opgehangen." De kogel mist rakelings doel waarop de gewapende mannen met hun zwart geschilderde gezichten "hunne gongs weder oppakten, en met luid geschreeuw wegliepen."
Na dit voorval wordt het Bernstein te heet onder de voeten. Hij verlaat Sorong en koerst op 14 februari 1865 richting Salawati, het eiland dat hij de volgende maanden wil ronden. In zijn dagboek maakt hij dan nog sporadisch melding van nieuwe soorten. Fysieke malheur en de daghap voeren de boventoon:
Maandag 10 april: "tong dik beslagen en oprispingen. Ajam-panggang (geroosterde kip met kruiden ingewreven. "
Dinsdag 11 april: "zeer onwel, duizelig en pijn in de lever. Ajam-panggan met gelei. "
Woensdag 12 april: "bitteren smaak en wit beslagen tong. Koffie met twee, beschuiten en een ei."
Donderdag 13 april: "suizen in de oren en borstbenauwdheid. Thee, soep en beschuit"
Vrijdag 14 april: "Lever aan den ondersten harden rand pijnlijk. Koffie, twee eieren en beschuiten."
Zaterdag 15 april: " Duizelig opgestaan, tong iets beslagen. Thee met beschuit."
Zondag 16 april: "Des avonds volkomen duizelig; ik kan nauwelijks iets onderscheiden. Pols steeds 114-120. Ossenhaas met asperges.
Ossenhaas met asperges, het zullen zijn laatste woorden zijn. Drie dagen laten, op het eiland Senepang, geeft de dan 36-jarige onderzoeker de geest. Zijn bedienden wassen het lijk, bestrooien het met kamfer het varen het in een dichtgetimmerde prauw terug naar Ternate.
Maar waar de reis voor Bernstein eindigt, begint de zoektocht in Leiden. Een zoektocht naar de juiste classificatie van de door Bernstein verzamelde soorten. Naast zijn bijna microscopisch kleine handschrift, is het vooral de overdaad aan soortnamen voor paradijsvogels die de medewerkers voor problemen stelt. Menig onderzoeker, wellicht meegevoerd door de schoonheid van de vogels, kan de verleiding niet weerstaan zijn eigen soortnaam op te voeren en schuwt daarbij superlatieven als superba en magnifica niet.
Onderzoeker van Musscenbroeck, die ook het dagboek van Bernstein heeft bewerkt, is mild in zijn oordeel over al die ijverige medewerkers en somt hun en Bernsteins drijfveer samen als hij schrijft:
"Doch verre van ons de bedoeling om hen (de onderzoekers) daarover hard te vallen; hun ijver, hunne hoogstijgende gedachtenvlucht moge bij ons eene enkele maal een glimlach opwekken, alles zaam genomen vindt die gemoedsbeweging bij ons weerklank, als wij die heerlijke gewrochten der Schepping beschouwen; ongewone vormen wier onvergelijkelijke pracht onwillekeurig overal haren invloed doet gevoelen."

"als wij die heerlijke gewrochten der
Schepping beschouwen; ongewone vormen wier onvergelijkelijke pracht onwillekeurig overal haren invloed doet gevoelen."
S.C.J.W van Musschenbroek
Illustrator: D.G. Elliot

Bernsteins laatste reis.
Klik op kaart voor vergroting.

Papoea's in oorlogsuitrusting.
Merauke -district, Nieuw Guinea
Bron: www.geheugenvannederland.nl

Pootloze Paradijsvogels
Kopergravure - Jonston 1650
Aangezien inlanders alleen in de veren waren geïnteresseerd, werden poten vaak afgesneden.
De balgen die zo Europa bereikten, waren voer voor de meest fantastisch verhalen. De vogels zouden geen poten hebben omdat ze zich alleen in de hoogste luchtlagen ophouden en van dauw leven. De wetenschappelijke naam van de grote paradijsvogel, Paradisae apoda (apoda is pootloos) getuigt nog van dit geloof.

Graftombe Bernstein op de begraafplaats in Ternate.