
Dag 2: zondag 19 april 2015
Op papier een zalfje, in de praktijk een bitch:
het traject Anaxos - Eressos. De weg slingert zich als een slang door het Lesbosche laaggebergte en ondermijnt ons gestel. Vooral wanneer we een vogel ziet en remmen; en optrekken; en remmen; en weer optrekken. De volgende vijftig haarspeldbochten helpen evenmin, evenals het gebrek aan water om onze dorst te lessen. Maar eindelijk ligt ze voor onze motorkap: Eressos, poort naar de door vogelaars zo bewierookte route naar Sigri.
Maar eerst is het zaak om met name Herman op te lappen. De arme ziel ziet groen van ellende en is met iedere bocht verder onderuit gezakt. Gelukkig doen koffie, tosti, stevige stoel en een stilstaande horizon wonderen: langzaam trekt er weer wat kleur over zijn asgrauwe wangen. In een vierkante-meter-supermarkt slaan we nog wat water en biscuits in, om vervolgens onze weg naar Sigri te zoeken. Dit laatste is niet zo eenvoudig: de route gaat schuil achter een kluwen van straatjes en steegjes. Wij roepen hulp in van satellieten en draaien ten langen leste een schapenweg op die ons uit de greep van Eressos trekt. Stilaan maakt ontspanning zich van ons meester.
De zon schijnt, het lichaam is weer bij de pinken en voor ons ontvouwt zich een prachtig landschap van louter steen. Steen én vogels. We vervallen al snel ons vertrouwde patroon van remmen, kijken en optrekken. Een soort die we veelvuldig zien, is de blonde tapuit. De vogel steekt met zijn contrastrijk pakje scherp af tegen het verschoten landschap en is daarmee bij uitstek een soort voor de beginnende vogelaar. Voor het stroeve onderscheid tussen de westelijke en oostelijke ondersoort hebben we een oplossing die schittert van eenvoud: de vogels links determineren we als westelijke en de vogels rechts als oostelijke blonde tapuit. Punt.
Even later zien we een smyrnagors, twee meter van ons wagen. Zijn keel vibreert als hij zijn armetierig gorzenlied zingt. Het loopt tegen de middag als we rechts van ons een vreemde kip zien lopen. We stoppen en ‘vangen’ het dier in onze kijker. Geen twijfel mogelijk: die kip is een Aziatisch steenpatrijs, een vaste maar schuwe bewoner van dit vulkanische landschap. Een fijne appetizer voor onze lunch in Sigri.
Een lunch die, zo dicht bij de zee, alleen maar kán bestaan uit vis. De fried calamaris die ik bestel is precies dát: gefrituurde inktvis. Niets meer en niets minder. Het zijn zeker niet de bierbeslagringetjes met ravigotesaus van vishandel Schootstra. De calamaris kijkt mij met gebroken oogjes aan, en na twee knabbelhapjes laat ik het beestje verder met rust. Herman is met zijn fried fish hetzelfde lot beschoren. Waar hij gehoopt had op Griekse kibbeling, knaagt hij nu met lange tanden een sardientje naar binnen. Na drie visjes schuift ook hij zijn bord naar voren. Genoeg.
We reizen af naar ons appartement in Anaxos en spotten onderweg nog enkele zeer fraaie soorten. Wat te denken - naast de vele paapjes, roodborsttapuiten en kneutjes – van een kleine torenvalk, zwartkopgors, Balkan kwikstaart of isabeltapuit? Vooral deze laatste maakt indruk. Niet alleen omdat haar aantallen zo dun gezaaid zijn, maar bovenal door zijn prachtige baltsvlucht, keer op keer herhaald. En passant bezoeken we het versteende woud, de naar schatting twintig miljoen jaar oude fossiele resten van wat eens een enorm woud moet zijn geweest. Tijd staat hier stil. De enige voor wie tijd niet stil staat, is de lokettiste die kwaad opkijkt als wij een half uur voor sluitingstijd ons neus tegen haar venster drukken. Zij had haar jas al gepakt en moet nu wachten tot wij al haar versteende bomen hebben bekeken. Gelukkig voor lijkt de ene versteende boom erg op de andere en staan we na een kwartier weer buiten. Bij ons afscheid schenkt ze ons haar meest gulle lach.
Als we Anaxos naderen zien we tegen de lucht het silhouet een van buizerd. Of zou het een slangenarend zijn? Of toch een arendbuizerd? Dit zal gedurende deze vakantie onze achilleshiel blijven: het op afstand determineren van roofvogels. Laat onverlet dat we niet kunnen genieten van de vogel, die bij nadere beschouwing een slang uit zijn bek heeft hangen. In de eetzaal van ons drinken we koud bier en eten Griekse klassiekers als gyros en souvlaki. ’s Avonds neem ik, uw verteller, in de Ronde van Lesbos nog meer afstand van mijn reisgenoten. Maar ik verdom het: ik ga niet zeggen dat zij nu al kansloos zijn. Dat zou de sfeer alleen maar verpesten. En dat is het laatste dat ik wil, daarvoor is Mitilini nog te ver.
